All Downloads are FREE. Search and download functionalities are using the official Maven repository.

annotated.ECLI.NL.RBBRE.2010.BM2172.xml Maven / Gradle / Ivy

There is a newer version: 2.0.4
Show newest version


  
    
      ECLI:NL:RBBRE:2010:BM2172
      text/xml
      public
      2014-11-20T19:04:09
      2013-04-05
      Raad voor de Rechtspraak
      nl
      BM2172
      Rechtbank Breda
      2010-04-14
      08/4720
      Uitspraak
      Eerste aanleg - meervoudig
      NL
      Bestuursrecht; Belastingrecht
      
        
          Rechtspraak.nl
          NTFR 2010/1255 met annotatie door vanArnhem
          FutD 2010-1069
        
      
    
    
      http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBBRE:2010:BM2172
      text/html
      public
      2013-04-05T06:18:03
      2010-04-23
      Raad voor de Rechtspraak
      nl
      ECLI:NL:RBBRE:2010:BM2172 Rechtbank Breda , 14-04-2010 / 08/4720
      
    
  
  
      Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.
      
      Belanghebbende heeft in één aangiftebiljet aangifte gedaan van zijn inkomen in 1996 en daarbij aangegeven dat er een splitsing moest worden gemaakt tussen binnen- en buitenlandse belastingplicht. De inspecteur heeft vervolgens twee primitieve aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, één over de periode tot 6 mei 1996 en één over de periode 6 mei tot en met 31 december 1996. Nu er naar het standpunt van de inspecteur sprake is van binnenlandse belastingplicht en van premieplicht gedurende het gehele jaar 1996, heeft hij ten onrechte over dit jaar twee afzonderlijke primitieve aanslagen opgelegd. Correctie daarvan is alleen mogelijk door het opleggen van een navorderingsaanslag (beroep gegrond).
    
  
      
        RECHTBANK BREDA
        Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
      
      
      Procedurenummer: AWB 08/4720
      
      Uitspraakdatum: 2 april 2010
      
      Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
      
      
        [eiser], domicilie kiezend te Tilburg,
        eiser,
      
      
      en
      
      
        de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Tilburg,
        verweerder.
      
      
      Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
      
      
        De bestreden uitspraak op bezwaar 
        De uitspraak van de inspecteur van 2 september 2008 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 1996 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen van f 17.537 (aanslagnummer [aanslagnummer]P.66).
      
      
      
        Zitting 
        Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2010 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, alsmede namens de inspecteur, mr. [gemachtigde]. Als getuige is gehoord [getuige]. Van dit onderzoek is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De getuigenverklaring van [getuige] is in het proces-verbaal van de zitting opgenomen. 
      
       
      1.Beslissing
      
      
        De rechtbank:
        - verklaart het beroep gegrond;
        - vernietigt de uitspraak op bezwaar;
        - vernietigt de aanslag;
        - gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 aan hem vergoedt.
      
      
      2.Gronden
      
      2.1.Met dagtekening 29 december 1999 is aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: aanslag P.66) voor het jaar 1996 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van f 17.537. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen. 
      
      2.2.Blijkens het bevolkingsregister is belanghebbende op 6 mei 1996 verhuisd naar [adres] in Kroatië. 
      
      2.3.Belanghebbende heeft in één aangiftebiljet aangifte gedaan van zijn inkomen in 1996 en daarbij aangegeven dat er een splitsing moest worden gemaakt tussen binnen- en buitenlandse belastingplicht. De inspecteur heeft vervolgens twee primitieve aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, één over de periode tot 6 mei 1996 (hierna: aanslag H.66) en één over de periode 6 mei tot en met 31 december 1996 (de onderhavige aanslag P.66). 
      
      2.4.Ter zitting is komen vast te staan dat de aanslag P.66 als geheel in geschil is. 
      
      2.5.De inspecteur stelt dat belanghebbende het gehele jaar 1996 woonachtig was in Nederland en dat hij derhalve over het hele jaar belasting- en premieplichtig is als binnenlands belasting- en als premieplichtige. Belanghebbende heeft ter zitting gesteld dat hij al vanaf 1995 in Kroatië woonde. De rechtbank begrijpt dat belanghebbende daarmee bedoeld heeft te stellen dat hij in 1996 het hele jaar buitenlands belastingplichtig was en niet premieplichtig.
      
      2.6.Ter zitting heeft de inspecteur bevestigd dat de aanslag P.66 niet kan worden beschouwd als navorderingsaanslag over het jaar 1996. 
      
      2.7.Ingevolge artikel 62, eerste lid, tweede volzin, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1 januari 1990 tot en met 31 december 1998) kan ingeval de belastingplichtige in een kalenderjaar zowel binnenlandse als buitenlandse belastingplichtig is, de belasting naar het belastbare inkomen en het belastbare binnenlandse inkomen afzonderlijk worden geheven. De wet gaat er voor die situatie dus vanuit dat er twee afzonderlijke aanslagen over hetzelfde kalenderjaar worden opgelegd. Dat geldt niet indien het gehele jaar sprake is geweest van binnenlandse of buitenlandse belastingplicht. Dan kan maar één aanslag worden opgelegd. De premieheffing volgt daarbij de inkomstenbelasting.
      
      2.8.Nu er naar het standpunt van de inspecteur sprake is van binnenlandse belastingplicht en van premieplicht gedurende het gehele jaar 1996, heeft hij ten onrechte over dit jaar twee afzonderlijke primitieve aanslagen opgelegd. Correctie daarvan is alleen mogelijk door het opleggen van een navorderingsaanslag (Hoge Raad 25 oktober 1978, nr. 18 790, BNB 1979/6). De onderhavige aanslag moet dan ook worden vernietigd. 
      
      2.9.Gelet op al het vorenoverwogene is beslist als voormeld.
      
      3.Proceskosten
      
      3.1.De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gebleken dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
      
      3.2.Nu het beroep gegrond is verklaard, dient op grond van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb, aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht van € 39 te worden vergoed.
      
      
        Aldus gedaan door mr. W. Brouwer, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en 
        mr. M.L. Weerkamp, rechters, en door de voorzitter en mr. W.Y. Ip, griffier, ondertekend.
      
      
      De griffier,	De voorzitter,
      
      Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2010.
      
      Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 14 april 2010
      
      Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid, van de AWR).
      
      Rechtsmiddel
      
      
        Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 
        5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
      
      
      
        Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
        1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
        2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
        a. de naam en het adres van de indiener;
        b. een dagtekening;
        c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
        d. de gronden van het hoger beroep.
      
    




© 2015 - 2025 Weber Informatics LLC | Privacy Policy