All Downloads are FREE. Search and download functionalities are using the official Maven repository.

annotated.ECLI.NL.RBALM.2005.AU7924.xml Maven / Gradle / Ivy

There is a newer version: 2.0.4
Show newest version


  
    
      ECLI:NL:RBALM:2005:AU7924
      text/xml
      public
      2013-04-04T22:57:11
      2013-04-04
      Raad voor de Rechtspraak
      nl
      AU7924
      Rechtbank Almelo
      2005-11-30
      72714 / FA RK 05-537
      Uitspraak
      Eerste aanleg - enkelvoudig
      NL
      Civiel recht; Personen- en familierecht
      
        
          Rechtspraak.nl
        
      
    
    
      http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBALM:2005:AU7924
      text/html
      public
      2013-04-04T22:57:11
      2005-12-14
      Raad voor de Rechtspraak
      nl
      ECLI:NL:RBALM:2005:AU7924 Rechtbank Almelo , 30-11-2005 / 72714 / FA RK 05-537
      
    
  
  
      
        Man woont samen met nieuwe vriendin die niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien en heeft met haar een woning gekocht. Man verzoekt de kinderalimentatie te wijzigen.
        In het onderhavige geval dient bij de beoordeling van de draagkracht van de man, met het oog op het vaststellen van zijn wettelijke verplichting tot bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind, rekening te worden gehouden met wat als redelijk moet worden beschouwd jegens dit, niet in het nieuwe gezin van de man verblijvende kind. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat daarbij een afweging van de belangen van het kind tegenover die van de nieuwe partner aan de orde dient te komen. Uitgangspunt dient daarbij te zijn dat het enkele feit dat de man zijn leven met een nieuwe partner is gaan delen, hetgeen tot een ongunstiger verhouding tussen inkomsten en uitgaven heeft geleid, onvoldoende is om de ten behoeve van het kind verschuldigde bijdrage op een lager bedrag te stellen dan anders verschuldigd zou zijn en zo de belangen van het kind bij die van de nieuwe partner achter te stellen.
        De omstandigheden van het geval kunnen anders meebrengen, waarbij onder meer van belang zal zijn:
        - de mate waarin de voor het kind verlangde bijdrage een redelijk bestaansniveau van het nieuwe gezin zou aantasten;
        - de aanwezigheid van kinderen in het nieuwe gezin;
        - de mogelijkheden voor de vader en zijn nieuwe partner om zich door werkzaamheden als van hen kunnen worden gevergd, verdere inkomsten te verwerven.
        Naar het oordeel van de rechtbank tast handhaving van de bestaande alimentatieverplichting het redelijke bestaansniveau van het nieuwe gezin niet zodanig aan, dat deze verplichting niet in stand kan blijven.Verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie afgewezen.
      
    
  
      
        RECHTBANK ALMELO
        Sector Civiel
      
      
      Zaaknummer: 72714 / FA RK 05-537 (mk)
      
      Beschikking van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 30 november 2005, in de zaak van:
      
      
        (VERZOEKER)
        verder ook de man te noemen,
        wonende te (ADRES),
        verzoeker,
        procureur: mr. T.J.H. Zwiers,
      
      
      tegen
      
      
        (VERWEERSTER)
        verder ook de vrouw te noemen,
        wonende te (ADRES),
        belanghebbende,
        procureur: mr. G.B. Meijer.
      
      
      
        Het procesverloop
        Bij op 2 augustus 2005 ter griffie ingekomen verzoekschrift met bijlagen heeft de man verzocht de kinderalimentatie te wijzigen.
      
      
      Op 1 september 2005 is een verweerschrift met bijlagen ter griffie van deze rechtbank ingekomen.
      
      Op 22 en 28 september 2005 heeft de man aanvullende stukken in het geding gebracht.
      
      De zaak is behandeld ter terechtzitting van 26 oktober 2005. Ter zitting zijn verschenen: de man vergezeld door mr. Zwiers en de vrouw vergezeld door mr. Meijer. De standpunten zijn toegelicht. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
      
      De man heeft op 28 oktober 2005 op verzoek van de rechtbank aanvullende stukken in het geding gebracht. 
      
      De vrouw heeft bij faxbericht van 1 november 2005 medegedeeld dat zij het niet nodig acht om inhoudelijk op de in het geding gebrachte stukken van de man te reageren.
      
      De beschikking is bepaald op heden.
      
      
        De vaststaande feiten
        De volgende feiten die van belang zijn voor de beoordeling van dit geschil staan vast.
      
      
      
        Partijen zijn gehuwd geweest. Uit dit huwelijk is geboren:
        (HET KIND), geboren te Enschede op 23 januari 1992.
        Bij beschikking van deze rechtbank van 7 maart 2001 is de echtscheiding uitgesproken. Bij die beschikking is de kinderalimentatie vastgesteld op f. 450,-- (€ 204,20) per maand.
        De geïndexeerde kinderalimentatie bedraagt nu € 230,-- per maand.
      
      
      
        De standpunten van partijen
        De man verzoekt de kinderalimentatie te verminderen tot een bedrag van € 49,55 per maand. Hij stelt hiertoe – kort samengevat – dat hij inmiddels samenwoont met zijn partner en dat deze partner niet over inkomsten beschikt. Daarnaast heeft de man een woning gekocht. Hierdoor is hij niet langer in staat de vastgestelde alimentatie te betalen.
      
      
      De vrouw heeft verweer gevoerd. Zij stelt dat met de wijzigingen van omstandigheden geen rekening moet worden gehouden. De enkele omstandigheid dat de man is gaan samenwonen is onvoldoende om de alimentatie ten behoeve van (HET KIND) op een lager bedrag vast te stellen. De vrouw beroept zich hierbij op jurisprudentie van de Hoge Raad. Van de partner van de man kan worden gevergd dat zij een inkomen uit arbeid verwerft waarmee zij (voor een deel) in haar kosten van levensonderhoud kan voorzien. Bovendien zijn de nieuwe woonlasten van de man onredelijk hoog. Er dient een korting plaats te vinden. Met een aantal opgevoerde kosten dient geen, althans niet volledig rekening te worden gehouden, zodat de man nog steeds in staat moet worden geacht de vastgestelde kinderalimentatie te voldoen.
      
      
        De beoordeling van het verzoek en de motivering van de beslissing
        De rechtbank is van oordeel dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij nog steeds behoefte heeft aan een bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van (HET KIND). Zowel de man als de vrouw is onderhoudsplichtig jegens (HET KIND). Zij moeten naar rato van draagkracht bijdragen in die kosten. De rechtbank begrijpt dat de vrouw geen inkomsten geniet en dus geen draagkracht heeft om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van (HET KIND). De vrouw vormt een gezin met (HET KIND) en haar nieuwe partner. Van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap met die partner is geen sprake. De partner van de vrouw is dan ook niet onderhoudsplichtig jegens (HET KIND). De rechtbank gaat dan ook voorbij aan het verzoek van de man aan de vrouw om de financiële gegevens van die partner in het geding te brengen.
      
      
      
        In het onderhavige geval dient bij de beoordeling van de draagkracht van de man, met het oog op het vaststellen van zijn wettelijke verplichting tot bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van (HET KIND), rekening te worden gehouden met wat als redelijk moet worden beschouwd jegens dit, niet in het nieuwe gezin van de man verblijvende kind. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat daarbij een afweging van de belangen van het kind tegenover die van de nieuwe partner aan de orde dient te komen. Uitgangspunt dient daarbij te zijn dat het enkele feit dat de man zijn leven met een nieuwe partner is gaan delen, hetgeen tot een ongunstiger verhouding tussen inkomsten en uitgaven heeft geleid, onvoldoende is om de ten behoeve van het kind verschuldigde bijdrage op een lager bedrag te stellen dan anders verschuldigd zou zijn en zo de belangen van het kind bij die van de nieuwe partner achter te stellen.
        De omstandigheden van het geval kunnen anders meebrengen, waarbij onder meer van belang zal zijn:
        ? de mate waarin de voor het kind verlangde bijdrage een redelijk bestaansniveau van het nieuwe gezin zou aantasten;
        ? de aanwezigheid van kinderen in het nieuwe gezin;
        ? de mogelijkheden voor de vader en zijn nieuwe partner om zich door werkzaamheden als van hen kunnen worden gevergd, verdere inkomsten te verwerven.
      
      
      
        De man heeft een fulltime baan. Hij verricht werk in ploegendienst en hij verricht overwerk. Zijn inkomen hieruit bedraagt € 32.143,-- bruto per jaar, inclusief een bruto vakantietoeslag van € 2.091,15 en inclusief de bruto ploegentoeslag en de bruto overwerkvergoeding. 
        Naar het oordeel van de rechtbank kan van de man niet worden gevergd dat hij nog verdere inkomsten verwerft. 
      
      
      
        Uit de stukken die de man in het geding heeft gebracht blijkt dat de partner in 2002 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roerdalen is aangemerkt als arbeidsgehandicapte in de zin van artikel 3, lid 2 van de wet op de Reïntegratie Arbeidsgehandicapten. Uit de brief van de RIAGG Midden Limburg van 1 november 2004 blijkt dat bij de partner sprake is van een persoonlijkheidsstoornis en borderline kenmerken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man door het overleggen van deze bescheiden in voldoende mate aangetoond dat zijn partner geen mogelijkheden heeft om zich door werkzaamheden als van haar kan worden gevergd, inkomsten uit arbeid te verwerven. Wel heeft zij recht op de algemene heffingskorting van in totaal € 1.894,-- per jaar.
        Zij is niet in staat om daarmee in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De partner van de man komt daarmee volledig tot zijn last. De partner heeft een dochter van 10 jaar oud. Zij verblijft in een gezinsvervangend tehuis en komt eenmaal per veertien dagen een weekend naar huis.
      
      
      
        De rechtbank heeft voor wat betreft de financiële situatie van de man en zijn partner voorts rekening gehouden met:
        ? een eigenwoningforfait van € 564,--;
        ? de algemene heffingskorting en de arbeidskorting van in totaal € 3.181,--;
        ? de bijstandsnorm voor een gezin van € 1.154,-- per maand;
        ? een draagkrachtpercentage van 45;
        ? een bruto hypotheekrente van € 537,92 per maand;
        ? een aflossing van € 123,39 per maand;
        ? de werkgevers- en werknemersbijdrage Ziekenfondswet en de aanvullende premie van in totaal € 259,-- per maand;
        ? de kosten verbonden aan de omgangsregeling van € 30,-- per maand;
        ? de premie begrafenisverzekering van € 3,98 per maand.
      
      
      Met de inhouding spaarloon houdt de rechtbank geen rekening, omdat hier sprake is van vermogensvorming die geen voorrang heeft boven de alimentatieverplichting.
      
      
        Met de opgevoerde verwervingskosten houdt de rechtbank evenmin rekening. De man woont en werkt in (PLAATSNAAM). In zijn verzoekschrift stelt de man dat de afstand woon-werkverkeer 16 kilometer vice versa (heen en terug) bedraagt. Dit is 80 kilometer per week en niet 160 kilometer zoals de man stelt in zijn verzoekschrift. De kosten bedragen daarom “slechts” € 40,-- per maand. De man ontvangt een vergoeding van zijn werkgever van netto 
        € 44,-- per maand. Deze vergoeding is voldoende om de werkelijk gemaakte kosten van te voldoen.
      
      
      
        Een korting op de woonlast is niet aan de orde. De rechtbank acht het redelijk maximaal 1/3 deel van het netto besteedbare inkomen als woonlast aan te merken. Het netto besteedbare inkomen van de man en zijn partner berekend zonder woonlasten bedraagt € 1.900,-- per maand.
        Er is hier dus sprake van een onredelijke woonlast wanneer deze uitstijgt boven een bedrag van € 633,-- netto per maand. Rekening houdend met het fiscale voordeel, bedraagt de netto hypotheekrente € 333,-- netto per maand. De aflossing bedraagt € 123,39 per maand en het forfait eigenaarslasten € 95,-- per maand. De netto woonlast bedraagt hierdoor in totaal 
        € 551,39 netto per maand.
      
      
      Zoals hierboven reeds overwogen, heeft de rechtbank rekening gehouden met de bijstandsnorm voor een gezin. De kosten die de man stelt te maken voor de dochter van zijn partner op de dagen dat zij thuis verblijft, dienen daaruit te worden bestreden.
      
      Uitgaande van de bestaande situatie heeft de man een draagkrachtruimte van € 240,-- per maand. Van dit bedrag is 45% beschikbaar voor alimentatie. Dit is € 108,-- per maand. Rekening houdend met het fiscale voordeel dat de man geniet door het betalen van kinderalimentatie en de kosten die hij maakt in het kader van de omgangsregeling, heeft de man een draagkracht van € 164,-- per maand. De huidige alimentatie bedraagt € 230,-- per maand. Dit is een verschil van € 66,-- per maand. Het deel van de draagkrachtruimte dat in beginsel niet beschikbaar is voor alimentatie, de zogenaamde vrije ruimte bedraagt € 132,-- per maand. De rechtbank acht het niet onredelijk dat de man dit verschil bestrijdt uit zijn vrije ruimte. De man houdt dan voor zichzelf en zijn partner een bedrag van eveneens € 66,-- per maand over. Naar het oordeel van de rechtbank tast handhaving van de bestaande alimentatieverplichting het redelijke bestaansniveau van het nieuwe gezin dan ook niet zodanig aan, dat deze verplichting niet in stand kan blijven. Het verzoek van de man wordt  afgewezen.
      
      Omdat partijen gehuwd zijn geweest worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd.
      
      
        De beslissing
        De rechtbank:
      
      
      1.	Wijst af het verzoek van de man.
      
      2.	Compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
      
      Deze beschikking is gegeven te Almelo door mr. M.H.H.A. Moes en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2005 in tegenwoordigheid van G.M. Keupink, griffier.
      
      
      
      
      
      
      
      
      
        Tegen deze beschikking kan – uitsluitend door tussenkomst van een procureur – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem:
        a. door verzoeker en door degene(n) aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
        b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.
      
    




© 2015 - 2024 Weber Informatics LLC | Privacy Policy