All Downloads are FREE. Search and download functionalities are using the official Maven repository.

annotated.ECLI.NL.RBSGR.2012.BZ0845.xml Maven / Gradle / Ivy

There is a newer version: 2.0.4
Show newest version


  
    
      ECLI:NL:RBSGR:2012:BZ0845
      text/xml
      public
      2013-05-01T12:05:15
      2013-04-05
      Raad voor de Rechtspraak
      nl
      BZ0845
      Rechtbank 's-Gravenhage
      2012-12-05
      12-27643
      Uitspraak
      Voorlopige voorziening
      NL
      Haarlem
      Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
      
        
          Rechtspraak.nl
        
      
    
    
      http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBSGR:2012:BZ0845
      text/html
      public
      2013-04-05T11:30:14
      2013-02-06
      Raad voor de Rechtspraak
      nl
      ECLI:NL:RBSGR:2012:BZ0845 Rechtbank 's-Gravenhage , 05-12-2012 / 12-27643
      
    
  
  
      
        Het dossier bevat aanknopingspunten voor het bestaan van gezinsleven tussen verzoeker en zijn partner en hun twee kinderen en geeft voorts ervan blijk dat verweerder daarvan in een eerdere periode ook is uitgegaan. Verzoeker heeft vanaf 1997 meerdere aanvragen ingediend voor verblijf bij zijn partner. Deze aanvragen zijn weliswaar afgewezen, maar vooralsnog is niet gebleken dat de afwijzing verband hield met twijfel aan de relatie. 
        Gelet op voormelde aanknopingspunten, alsmede gelet op de mededeling van de gemachtigde van verzoeker dat het gezinsleven in de bezwaarfase nog nader zal worden onderbouwd, het belang van verzoeker bij het nader onderbouwen van het bestaan van gezinsleven in voorliggende procedure, en gelet op de mededeling van de gemachtigde van verweerder dat verzoeker mogelijk gehoord wordt in de bezwaarfase, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van verzoeker om de beslissing op bezwaar in Nederland af te wachten zwaarder dient te wegen dan het belang van verweerder bij de uitzetting van verzoeker voordat op het bezwaar beslist wordt. Toewijzing vovo.
      
    
  
      
        RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
        Nevenzittingsplaats Haarlem 
      
      
      Bestuursrecht
      
      zaaknummer: 	AWB 12/27643 (voorlopige voorziening)
      
      uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 december 2012 in de zaak tussen
      
      
        [verzoeker],
        geboren op [geboortedatum], van Joegoslavische nationaliteit, 
        verzoeker, 
        (gemachtigde: mr. drs. J.E. Groenenberg, advocaat te Hoofddorp),
      
      
      en
      
      
        de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voorheen de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder,
        (gemachtigde: mr. M.O. Kanhai, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te 
        s-Gravenhage).
      
      
      
        Procesverloop
        Verweerder heeft op 27 augustus 2012 de aanvraag van verzoeker van 3 juli 2012 tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier in de zin van artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), met als doel “gezinshereniging conform artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)” afgewezen. Tevens heeft verweerder in dat besluit tegen verzoeker een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van 5 jaar. Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. 
        Verzoeker heeft de voorzieningenrechter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten gedurende de bezwaarprocedure.
        Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2012. Verzoeker en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Voorts zijn verschenen [namen]. 
      
      
      
        Overwegingen
        1.	Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
        2.	De voorzieningenrechter betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. 
        Verzoeker is op 15 maart 1995 naar Nederland gekomen en heeft op 30 januari 1997 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aangevraagd voor verblijf bij partner [naam]. Deze aanvraag is afgewezen bij besluit van 15 juni 1998. Bij besluit van 10 januari 2006 is het bezwaarschrift van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard. Op 24 juni 2002 heeft verzoeker opnieuw een aanvraag ingediend voor verblijf bij partner [naam]. Bij besluit van 3 november 2003 is deze aanvraag afgewezen wegens het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Het tegen dat besluit gerichte bezwaar is bij besluit van 10 januari 2006 ongegrond verklaard. Verzoeker is op 16 september 2008 uitgezet. 
        Blijkens een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 7 juni 2012 is verzoeker op 13 juni 2006 door de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Rotterdam veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand. Op 2 februari 2012 is verzoeker door de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Rotterdam veroordeeld is tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk. 
        3.	Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker afgewezen, omdat hij niet in bezit is van een mvv en niet in aanmerking komt voor vrijstelling daarvan. Het beroep op artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en op artikel 3.71, vierde lid, Vb kan niet slagen, aangezien de relatie tussen verzoeker en mevrouw [naam] en de familierechtelijke band tussen verzoeker en [naam] (geboren op geboortedatum) en [naam] (geboren op geboortedatum) niet is komen vast te staan. Op de geboorteakten van de kinderen staat alleen de moeder (naam) vermeld. 
        Met betrekking tot het inreisverbod heeft verweerder zich, zoals ter zitting toegelicht, op het standpunt gesteld dat het tegen verzoeker uitgevaardigde inreisverbod op grond van artikel 6.5a, vierde lid, aanhef en onder c, Vb terecht voor de duur van vijf jaar geldt, nu verzoeker reeds het onderwerp is geweest van meer dan één terugkeerbesluit. Er is geen sprake van humanitaire of andere redenen die aanleiding geven af te zien van het uitvaardigen van het inreisverbod, noch van bijzonder individuele omstandigheden die aanleiding geven de duur van het inreisverbod te bekorten, nu niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van gezinsleven tussen eiser,[naam],en [namen].
        4.	Verzoeker heeft daartegen, zoals ter zitting toegelicht, aangevoerd dat sprake is van gezinsleven tussen eiser, [naam] en de kinderen [namen]. Verzoeker kan zich niet inschrijven in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA), maar heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij op hetzelfde adres woont als mevrouw [naam] en de kinderen en al vele jaren met hen gezinsleven uitoefent. Bewijsstukken daarvan zullen nog worden overgelegd. Voorts is van belang dat de medische situatie van mevrouw [naam] slecht is. Zij heeft de continue steun en begeleiding van haar partner nodig, zoals blijkt uit de medische verklaring van de behandelend psychiater, G.W. de Graaff, van 28 januari 2012. Sinds verzoeker in vreemdelingenbewaring zit, is sprake van een ernstige verslechtering van haar medische situatie. Zij is niet in staat zonder de hulp van verzoeker te voorzien in het levensonderhoud, de verzorging van zichzelf en de kinderen en in de opvoeding van de kinderen. De gevolgen van de bewaring van verzoeker voor de medische situatie van mevrouw [naam] worden op dit moment door de behandelend arts in kaart gebracht. Verweerder had gelet op het voorgaande verzoeker moeten vrijstellen van het mvv-vereiste op grond van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, Vb, dan wel het vierde lid van dat artikel. In het gezinsleven van verzoeker en de medische situatie van mevrouw [naam] had verweerder voorts aanleiding moeten zien af te zien van het uitvaardigen van een inreisverbod, althans de duur ervan dienen te bekorten. 
        4.1.	Beantwoording van de vraag of verzoeker gezinsleven uitoefent met mevrouw [naam] en  [namen] is zowel van belang voor verzoekers beroep op de vrijstellingsgronden neergelegd in artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, en het vierde lid, Vb, als voor verzoekers beroep op het bestaan van humanitaire gronden om af te zien van het uitvaardigen van een inreisverbod en de aanwezigheid van bijzonder individuele omstandigheden om de duur ervan te bekorten. 
        4.2	De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat zich in het dossier thans geen stukken bevinden op grond waarvan kan worden vastgesteld dat sprake is van gezinsleven tussen verzoeker en mevrouw [naam] en [namen]. Het dossier bevat naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenwel aanknopingspunten voor het bestaan ervan en geeft voorts ervan blijk dat verweerder daarvan in een eerdere periode ook is uitgegaan. Daartoe wordt als volgt overwogen. Verzoeker heeft vanaf 1997 meerdere aanvragen ingediend voor verblijf bij mevrouw [naam]. Deze aanvragen zijn weliswaar afgewezen, maar vooralsnog is niet gebleken dat de afwijzing verband hield met twijfel aan de relatie tussen verzoeker en mevrouw [naam]. Zo blijkt uit de beslissing op bezwaar van 10 januari 2006, betrekking hebbend op het bezwaar van verzoeker tegen de afwijzende beslissing van 15 juni 1998 (genomen op zijn aanvraag van 30 januari 1997 voor verblijf bij mevrouw [naam]), dat verweerder ervan uitgaat dat mevrouw [naam] de partner is van verzoeker en dat zij samenwoonden in die periode. Uit de beslissing op bezwaar van 10 januari 2006, betrekking hebbend op het bezwaar van verzoeker tegen de afwijzende beslissing van 3 november 2003 (genomen op zijn aanvraag van 24 juni 2002 voor verblijf bij mevrouw [naam]), wordt ten aanzien van verzoekers betoog dat hij reeds tien jaar een vaste relatie heeft met mevrouw [naam] en zij samen twee kinderen hebben, overwogen dat verzoeker zijn relatie is aangevangen op een moment dat hij geen verblijfsrecht hier te lande had, waardoor verzoeker aan zijn gezinsleven met zijn partner en kinderen niet zodanige rechten kan ontlenen dat hij enkel en alleen op die grond voor vrijstelling van het mvv-vereiste in aanmerking komt. Voorts blijkt uit het dossier dat mevrouw [naam] op 4 mei 2012, als partner van verzoeker, gehoord is door de Vreemdelingendienst in verband met het voornemen tegen verzoeker een inreisverbod uit te vaardigen. 
        4.3	Gelet op voormelde aanknopingspunten, alsmede gelet op de mededeling van de gemachtigde van verzoeker dat het gezinsleven in de bezwaarfase nog nader zal worden onderbouwd, het belang van verzoeker bij het nader onderbouwen van het bestaan van gezinsleven in voorliggende procedure, en gelet op de mededeling van de gemachtigde van verweerder dat verzoeker mogelijk gehoord wordt in de bezwaarfase, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van verzoeker om de beslissing op bezwaar in Nederland af te wachten zwaarder dient te wegen dan het belang van verweerder bij de uitzetting van verzoeker voordat op het bezwaar beslist wordt. De voorzieningenrechter heeft daarbij voorts betrokken dat het dossier informatie bevat waaruit blijkt dat mevrouw [naam] (in elk geval in januari 2012) onder behandeling is bij een psychiater wegens ernstige psychische problemen en dat zij in het kader daarvan de continue steun en begeleiding van haar partner nodig heeft en de mededeling van de gemachtigde van verzoeker dat nadere medische informatie thans wordt opgesteld.
        5.	De voorzieningenrechter zal verweerder verbieden verzoeker uit te zetten tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist. Nu verzoeker de voorzieningenrechter niet (tevens) verzocht heeft om opschorting van het uitgevaardigde inreisverbod, kan de voorzieningenrechter een daartoe strekkende voorziening niet treffen. 
        6.	De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoeker heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- (één punt voor het verzoekschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). 
        7.	Met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb gelast de voorzieningenrechter dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden.
        Beslissing
        De voorzieningenrechter:
        -	wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
        -	verbiedt verweerder verzoeker uit te zetten tot vier weken nadat verweerder op het bezwaar heeft beslist;
        -	veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 874,- te betalen aan verzoeker;
        -	draagt verweerder op € 156,- te betalen aan verzoeker als vergoeding voor het betaalde griffierecht.
      
      
      Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries -  van den Heuvel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.A. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 december 2012.
      
      griffier						rechter
      
      
      afschrift verzonden aan partijen op:
      
      
      Coll:
      
      
      
        Rechtsmiddel
        Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
      
    




© 2015 - 2024 Weber Informatics LLC | Privacy Policy